Vocabulaire


Breid je woordenschat uit met:
- landen buiten Europa 
- onderkomens
- vervoermiddelen

  • het geheel van Franstalige landen in de wereld   =   la francophonie
  • slapen   =   dormir
  • liegen    =   mentir
  • vertrekken  =  partir
  • ruiken, proeven, voelen  =  sentir
  • (be)dienen   =  servir
  • uitgaan, naar buiten gaan   =  sortir

Breid je woordenschat uit met:
- kleding
- het weer

  • sportschoenen  =  des baskets
  • een muts  =  un bonnet
  • een pet  =  une casquette
  • sokken  =  des chaussettes
  • schoenen =  des chaussures
  • een blouse, een overhemd  = une chemise
  • een sjaal  =  une écharpe
  • wanten  = des gants
  • een rok = une jupe
  • een (zonne)bril  =  des lunettes (de soleil)
  • een badpak / zwembroek / bikini  =  un maillot de bain
  • neerzetten, neerleggen, aandoen  =  mettre
  • een broek  =  un pantalon
  • een trui  =  un pull
  • een jurk  =  une robe
  • een korte broek  =  un short
  • een T-shirt  =  un T-shirt
  • een koffer  =  une valise

Breid je woordenschat uit met:
- reisbenodigdheden
- kleding
- inhoud toilettas

  • het ontsmettingsmiddel  =  l'antiseptique (m)
  • het snoepje  =  le bonbon
  • de fles  =  la bouteille
  • het blikje   =  la canette
  • de bankpas  =  la carte bancaire
  • de oplader  =  le chargeur 
  • het bestek  =  les couverts (m)
  • de zonnebrandcrème  =  la crème solaire
  • de tandpasta  =  le dentifrice
  • de deodorant  =  le déodorant
  • de olie  =  l'huile (v)
  • het contant geld  =  le liquide
  • het tijdschrift  =  le magazine
  • de make-up  =  le maquillage
  • de pleister, het verband  =  le pansement
  • het parfum  =  le parfum
  • het paspoort  =  le passeport
  • het zakje  =  le sachet
  • de zeep  =  le savon
  • de shampoo  =  le shampooing
  • de handdoek  =  la serviette
  • het glas  =  le verre

Breid je woordenschat uit met:
- treinen en vliegtuigen
- getallen 0-1000

  • op het station  =  à la gare
  • de bagage  =  les bagages (m)
  • het ticket  =  le billet
  • stempelen  =  composter
  • het vertrek  = le départ
  • aandoen, stoppen in =  desservir 
  • met bestemming  =  à destination de
  • verplicht  =  obligatoire
  • de passagier  =  le passager
  • afkomstig uit  =  en provenance de
  • het perron  =  le quai
  • het spoor  =  la voie 

Breid je woordenschat uit met:
- het weer

  • stortbuien  =  des averses (v)
  • het is mooi weer  =  il fait beau
  • warm  =  chaud
  • fris  =  frais
  • koud  =  froid
  • het sneeuwt  =  il neige
  • de sneeuw  =  la neige
  • wolken  =  des nuages (m)
  • bewolkt  =  nuageux
  • onweer  = des orages (m)
  • de regen  =  la pluie
  • het regent  =  il pleut
  • een windstoot  =  une rafale
  • droog  =  sec
  • de zon  =  le soleil
  • de wind  =  le vent
  • benauwd  =  lourd

Breid je woordenschat uit met:
- in de winkel

  • de stroom  =  le courant
  • zijn deuren sluiten  =  fermer ses portes
  • buiten  =  à l'extérieur
  • binnen  =  à l'intérieur
  • heb een fijne dag  =  passez une agréable journée

Breid je woordenschat uit met:
- persoonsgegevens

  • de aankomst  =  l'arrivée (v)
  • de overstap  =  la correspondance
  • de tussenlanding  =  l'escale (v)
  • de vlucht  =  le vol
©2021 ICE DEA. Krijn Taconiskade 346, 1087 Amsterdam
Mogelijk gemaakt door Webnode
Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin